De oorsprong van de Clifford collecties
Het is niet bekend wanneer Clifford begon met het aanleggen van een herbarium. De collecties die Linnaeus aantrof waren van verschillende oorsprong. Vanaf het begin had de tuin, met Johan Hinlopen, sterke banden met de botanische tuinen in Leiden en Amsterdam en veel planten waren op die wijze verkregen. Een groot deel van de collecties van Clifford zijn afkomstig uit de tuin van de Hartekamp. George Clifford maakte echter ook deel uit van een groot, internationaal, netwerk van mensen met een professionele of particuliere fascinatie met de natuurlijke rijkdom. Via mensen zoals Boerhaave en Burman werden zeer vele exotische planten aan zijn verzameling toegevoegd. Ook werden planten al in gedroogde vorm, als herbariumvel, uitgewisseld.
In de inleiding van de Hortus Cliffortianus geeft Linnaeus het volgende rijtje bronnen, ook in deze volgorde:
Boerhaave: heel veel planten; Clifford heeft op zijn beurt weer bijgedragen aan de collecties van Boerhaave. In Index Seminum Satorum (1712-1727) staan 42 soorten als zodanig ingeschreven (Heniger, 1971).
Adriaan van Royen: veel planten, vooral uit Europa;
Siegesbeck: voor zijn Russische planten;
Haller: alpiene planten;
Burman: zaden van Oost-Indische planten;
Röell: Lithophyta en afrikaanse zaden;
Gronovius: planten en zaden uit Virginia;
Miller: planten en zeer veel zaden uit Zuid-Amerika
Een aantal verzamelaars komen wel voor in het herbarium, maar worden niet genoemd door Linnaeus. Zeer waarschijnlijk zijn dit toevoegingen van na het verschijnen van de Hortus Cliffortianus, al is het merendeel van de collecties wel door Linnaeus gezien.
Osmunda frondibus pinnatis - van Vaillant
Lantana 1 'Ds Amman ex Anglia misit 1730' - van Amman
Pteris 6 'Ex nova Anglia attulit Dr. Du Bois 1736
Enkele collecties van J.D.V. Portz bevinden zich in de Clifford collectie in Londen.
Ook is er sprake van een anonieme verzamelaar 'ex Surinama 1736', zeer ws. Isaac Eleazar Augar, dokter van het ziekenhuis in Paramaribo van 1734 tot 1737.
Tevens een anonieme verzamelaar 'Bahama', ws. afkomstig van Mark Catesby (1682-1749).
> naar boven
> terug
De annotaties
Op de collecties zijn veel annotaties te vinden, met op de etiketten veelal de nomenclatuur en soortnummering van Herman Boerhave's Index alter plantarum (1719). Het Clifford herbarium had deze nummering voordat Linnaeus in 1735-1737 zijn eigen ordening aanbracht (Wijnands & Heniger, 1991). Op grond hiervan wordt er vanuit gegaan dat de basiscollectie uit de periode 1720-1735 stamt.
Deze veronderstelling wordt ook ondersteund door de aanwezige watermerken in het herbariumpapier. De collectie bevat ook latere aanvullingen, met daarop annotaties in identieke handschriften zoals ook te vinden op de herbariumvellen met Boerhaave's nomenclatuur. Hieronder bevinden zich collecties van zeer vroege introducties uit Australië, vermoedelijk van Joseph Banks (1743-1820) (Wijnands, 1993). Sommige exemplaren hebben slechts de naam en serie-nummer uit de Index alter plantarum. Dit betreft de oude nummering, in de linkerbenedenhoek, vaak doorgestreept. Het systeem van het nieuwere nummer, ook in de linkerbenedenhoek, is nog niet getraceerd.
> naar boven
> terug
Handschriften op de collecties
Op het materiaal aanwezig in Wageningen bevinden zich vooral de handschriften van Clifford, Valckenier Suringar en Wijnands (in potlood).
Enkele exemplaren zijn ook aanwezig in de van Royen collectie in Leiden. Daarop bevinden zich naast het handschrift van Clifford vooral het handschrift van Adriaan en David van Royen.
Op het deel van het materiaal dat zich bevindt zich in het Natural History Museum, Londen komen handschriften voor van Clifford, Linnaeus, A. van Royen, Gronovius, Miller, Burman, D. van Royen, von Haller en Boerhaave.
> naar boven
> terug
Wetenschappelijk belang van de collecties
De collecties zoals genoemd in de Hortus Cliffortianus zijn zeer belangrijk in verband met de typificatie van de namen zoals gebruikt in Species Plantarum. Veel van de Clifford collecties zijn dan ook typen. Zie ook >
> naar boven
> terug
Wat gebeurde er verder met de George Clifford collecties?
Bij het overlijden van Clifford, in 1760, bestaat er geen catalogus van de collecties en we hebben dus geen idee van de omvang van de nalatenschap van Clifford's collecties. Clifford gaf bij zijn vertrek aan Linnaeus een set van duplicaten mee (± 120 stuks), maar het grootste gedeelte van het herbarium is aangekocht door Sir Joseph Banks in 1792. De Leidse botanicus Sebald Justinus Brugmans (1763-1819) heeft de koop voor Banks in Nederland afgehandeld met de familie die op dat moment op huize Ankum in Dalfsen woont. Dit deel van de collectie maakt nu deel uit van de 'Department of Botany, British Museum, een onderdeel van het Natural History Museum in Londen. De collectie is ontsloten via: link.
De duplicaten in bezit van Linnaeus werden veelal ontdaan van de fraaie ornamenten, omdat het materiaal anders niet in het herbarium cabinet van Linnaeus pasten (Müller-Wille, 2006). Dit materiaal bevindt zich momenteel nog steeds in het betreffende cabinet, bij the Linnean Society, Londen. Voor een voorbeeld van een dergelijk exemplaar, klik hier (met dank aan the Linnean Society, Londen).
In Oxford bevinden zich ook Clifford collecties, maar deze zijn onderdeel van het herbarium van William Sherard (1659-1728) en waren al in Engeland voordat Linnaeus naar de Hartekamp kwam.
Een enkel Clifford exemplaar is aangetroffen in Burman's herbarium in Geneve.
> naar boven
> terug
Vragen rond de collectie
Waarom een deel van de collectie in Nederland is gebleven is niet bekend. Vermoedelijk was dit deel van de collectie eerst in Leiden en is daar vandaan geschonken door Prof. W.F.R. Suringar, toenmalig direkteur van het herbarium in Leiden, aan zijn zoon J. Valckenier Suringar. Veel annotaties op de collecties in Wageningen zijn van de hand van Valckenier Suringar.
In Leiden bevindt zich ook nog een klein aantal exemplaren, deze zijn veelal voorzien van annotaties door Adriaan van Royen en (later) David van Royen.
> naar boven
> terug
|